Speciale UNO-rapporteur stelt ernstige mensenrechtenschendingen in Iran aan de kaak

 14 oktober 2014 - Jaarverslag van de speciale UNO-rapporteur over de situatie van de mensenrechten in Iran: tussen juli 2013 en juni 2014 werden minstens 852 mensen in Iran terechtgesteld. Nog steeds brengt het Iraanse regime ook minderjarigen ter dood. Alleen al sinds begin 2014 werden acht jonge mannen terechtgesteld, die op het moment van het hun ten laste gelegd misdrijf nog minderjarig waren. 

De situatie van de mensenrechten in Iran blijft „zorgwekkend" en is op velerlei gebied „verslechterd", in het bijzonder wat betreft terechtstellingen, folteringen, discriminatie van vrouwen en de onderdrukking van ethnische en religieuze minderheden, zoals blijkt uit een nieuw rapport van de Verenigde Naties.

De speciale UNO-rapporteur over de situatie van de mensenrechten in Iran, Dr. Ahmed Shaheed, heeft op 26 september zijn jaarverslag gepubliceerd, waarin hij een groot aantal mensenrechtenschendingen in Iran meldt.

„De toename van terechtstellingen voor misdrijven die niet onder het criterium „zware misdaad" vallen, berichten over een regelmatige aanwending van folter en de voortdurende willekeurige arrestaties, interneringen en juridische vervolging van personen die van hun grondrechten gebruik maken, staan in schril contrast tot de internationale en nationale verplichtingen van het Iraanse regime", verklaarde de speciale UNO-rapporteur. Volgens dit rapport werden tussen juli 2013 en juni 2014 minstens 852 mensen in Iran terechtgesteld. Dit betekent een alarmerende toename van het aantal terechtstellingen in vergelijking met de toch al hoge cijfers van de voorgaande jaren. Nog steeds brengt het Iraanse regime ook minderjarigen ter dood. Alleen al sinds begin 2014 werden acht jonge mannen terechtgesteld, die op het moment van het hun ten laste gelegd misdrijf nog minderjarig waren. „Bovendien ondermijnen zowel de niet-uniforme toepassing van nationale wetten als de weigering van de autoriteiten om klachten tegen rechtsschendingen te onderzoeken de rechtszekerheid en werken een cultuur van gebrekkige strafvervolging in de hand."

De Iraanse wetten zijn luidens het bericht nog steeds in tegenspraak met de vrijheid van godsdienstuitoefening van erkende en niet erkende religieuze minderheden. Religieuze gemeenschappen berichtten over voortdurende arrestaties en juridische vervolgingen bij erediensten en pastoraat, ook wanneer deze privé en thuis plaatsvinden.

Veel religieuze minderheden, waaronder christenen, soenniten en joden worden gediscrimineerd en onderdrukt. In het rapport wordt vastgesteld dat 126 leden van de Bahai-Gemeenschap geïnterneerd zijn en dat de aanhangers van dit geloof te lijden hebben onder zware discriminatie bij hun opleiding en bij hun beroepsuitoefening. Iran heeft geen vooruitgang geboekt m.b.t. de aanbevelingen van de Raad voor Mensenrechten, noch bij het verbod van folteringen noch bij de vrijheid van meningsuiting of vrijheid van godsdienst, aldus Dr. Shaheed.

Het rapport stelt verder de door het Teheraanse regime gelegaliseerde gedwongen uithuwelijking van minderjarige meisjes aan de kaak:

„Minstens 48.580 meisjes in de leeftijd tussen 10 en 14 jaar traden in 2011 in het huwelijk, 48.567 van hen zijn volgens berichten minstens van één kind bevallen, vóór ze 15 werden. Tussen maart 2012 en maart 2013 werd het huwelijk van ca. 40.635 meisjes onder 15 jaar geregistreerd. In meer dan 8.000 gevallen waren de mannen minstens 10 jaar ouder. Bovendien werden in 2012 huwelijksvoltrekkingen met minstens 1.537 meisjes onder de 10 jaar geregistreerd, wat een grote stijging betekent - vergeleken met de 716 die tussen maart 2010 en maart 2011 geregistreerd werden. Het aantal geregistreerde echtscheidingen van meisjes onder 15 jaar is sinds 2010 ook voortdurend gestegen." De fundamentalistische heersers in Teheran beweren dat er in Iran geen gedwongen huwelijken bestaan; alle huwelijken in het land zouden op wederzijse instemming berusten.

In zijn conclusies riep de speciale UNO-rapporteur op tot d

e „onvoorwaardelijke vrijlating van al diegenen die wegens de vreedzame uitoefening van hun rechten vrijheid van  mening, vergadering en spreken gevangen gehouden worden, vooral journalisten, verdedigers van mensenrechten en aanhangers van erkende en niet erkende godsdiensten".